HTB Neunte Immobilien Portfolio geschlossene Investment UG & Co. KG tegen Müller Rechtsanwaltsgesellschaft mbH, en Ökorenta Neue Energien Ökostabil IV geschlossene Investment GmbH & Co. KG tegen WealthCap Photovoltaik 1 GmbH Co.KG e.a

Instantie:
Hof van Justitie
Datum:
12 september 2024
Zaak-nummer:
C-17/22
Celex-nummer:
62022CJ0017
ECLI-nummer:
ECLI:EU:C:2024:738
Procedure:
Arrest op Verzoek om prejudiciële beslissing
Rapporteur:
Rossi
A-G:
Richard de la Tour

Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), c) en f) – Rechtmatigheid van de verwerking – Verwerking die noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is – Verwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust – Verwerking die noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde – Beleggingsfonds dat is opgericht in de vorm van een openbare commanditaire vennootschap – Verzoek van een vennoot om de contactgegevens te verkrijgen van de medevennoten die via een fiduciaire vennootschap indirecte deelnemingen in een beleggingsfonds bezitten

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

12 september 2024 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), c) en f) – Rechtmatigheid van de verwerking – Verwerking die noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is – Verwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust – Verwerking die noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde – Beleggingsfonds dat is opgericht in de vorm van een openbare commanditaire vennootschap – Verzoek van een vennoot om de contactgegevens te verkrijgen van de medevennoten die via een fiduciaire vennootschap indirecte deelnemingen in een beleggingsfonds bezitten ”

In de gevoegde zaken C‑17/22 en C‑18/22,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht München (rechter in eerste aanleg München, Duitsland) bij beslissingen van 21 december 2021, ingekomen bij het Hof op 7 januari 2022, in de procedures

HTB Neunte Immobilien Portfolio geschlossene Investment UG & Co. KG

tegen

Müller Rechtsanwaltsgesellschaft mbH (C‑17/22),

en

Ökorenta Neue Energien Ökostabil IV geschlossene Investment GmbH & Co. KG

tegen

WealthCap Photovoltaik 1 GmbH Co.KG,

WealthCap PEIA Komplementär GmbH,

WealthCap Investorenbetreuung GmbH (C‑18/22),

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, O. Spineanu-Matei, J.‑C. Bonichot, S. Rodin en L.S. Rossi (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 februari 2024,

gelet op de opmerkingen van:

–        HTB Neunte Immobilien Portfolio geschlossene Investment UG & Co. KG, vertegenwoordigd door M. Handlos en R. Veil, Rechtsanwälte,

–        Ökorenta Neue Energien Ökostabil IV geschlossene Investment GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door U. Brinkmöller, Rechtsanwalt,

–        WealthCap Photovoltaik 1 GmbH Co.KG, WealthCap PEIA Komplementär GmbH en WealthCap Investorenbetreuung GmbH, vertegenwoordigd door N. Bartmann, U. Baumgartner en A. Höder, Rechtsanwälte,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, M. Heller en H. Kranenborg als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

ARREST

  • 1.

    De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) en f), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1, met rectificaties in PB 2018, L 127, blz. 2, en PB 2021, L 74, blz. 35; hierna: „AVG”).

  • 2.

    Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen ten eerste HTB Neunte Immobilien Portfolio geschlossene Investment UG & Co. KG (hierna: „HTB”) en Müller Rechtsanwaltsgesellschaft mbH (zaak C‑17/22), en ten tweede Ökorenta Neue Energien Ökostabil IV geschlossene Investment GmbH & Co. KG (hierna: „Ökorenta”) en WealthCap Photovoltaik 1 GmbH Co. KG, WealthCap PEIA Komplementär GmbH en WealthCap Investorenbetreuung GmbH (zaak C‑18/22).

 Unierecht

  • 3.

    In de overwegingen 1, 10, 39, 41, 47 en 48 van de AVG staat te lezen:

    „(1)      De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‚Handvest’) en artikel 16, lid 1, [VWEU] heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.

    [...]

    (10)      Teneinde natuurlijke personen een consistent en hoog beschermingsniveau te bieden en de belemmeringen voor het verkeer van persoonsgegevens binnen de [Europese] Unie op te heffen, dient het niveau van bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen op het vlak van verwerking van deze gegevens in alle lidstaten gelijkwaardig te zijn. Er moet gezorgd worden voor een in de gehele [Europese] Unie coherente en homogene toepassing van de regels inzake bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. [...]

    [...]

    (39)      Elke verwerking van persoonsgegevens dient behoorlijk en rechtmatig te geschieden. Voor natuurlijke personen dient het transparant te zijn dat hen betreffende persoonsgegevens worden verzameld, gebruikt, geraadpleegd of anderszins verwerkt en in hoeverre de persoonsgegevens worden verwerkt of zullen worden verwerkt. [...]

    [...]

    (41)      Wanneer in deze verordening naar een rechtsgrond of een wetgevingsmaatregel wordt verwezen, vereist dit niet noodzakelijkerwijs dat een door een parlement vastgestelde wetgevingshandeling nodig is, onverminderd de vereisten overeenkomstig de grondwettelijke orde van de lidstaat in kwestie. Deze rechtsgrond of wetgevingsmaatregel moet evenwel duidelijk en nauwkeurig zijn, en de toepassing daarvan moet voorspelbaar zijn voor degenen op wie deze van toepassing is, zoals vereist door de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [...] en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

    [...]

    (47)      De gerechtvaardigde belangen van een verwerkingsverantwoordelijke, waaronder die van een verwerkingsverantwoordelijke aan wie de persoonsgegevens kunnen worden verstrekt, of van een derde, kunnen een rechtsgrond bieden voor verwerking, mits de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene niet zwaarder wegen, rekening houdend met de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn verhouding met de verwerkingsverantwoordelijke. Een dergelijk gerechtvaardigd belang kan bijvoorbeeld aanwezig zijn wanneer sprake is van een relevante en passende verhouding tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke, in situaties waarin de betrokkene een klant is of in dienst is van de verwerkingsverantwoordelijke. In elk geval is een zorgvuldige beoordeling geboden om te bepalen of sprake is van een gerechtvaardigd belang, alsook om te bepalen of een betrokkene op het tijdstip en in het kader van de verzameling van de persoonsgegevens redelijkerwijs mag verwachten dat verwerking met dat doel kan plaatsvinden. De belangen en de grondrechten van de betrokkene kunnen met name zwaarder wegen dan het belang van de verwerkingsverantwoordelijke wanneer persoonsgegevens worden verwerkt in omstandigheden waarin de betrokkenen redelijkerwijs geen verdere verwerking verwachten. [...] De verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van direct marketing kan worden beschouwd als uitgevoerd met het oog op een gerechtvaardigd belang.

    (48)      Verwerkingsverantwoordelijken die deel uitmaken van een concern of een groep van instellingen die aan een centraal lichaam verbonden zijn, kunnen een gerechtvaardigd belang hebben bij de doorzending van persoonsgegevens binnen het concern voor interne administratieve doeleinden, waaronder de verwerking van persoonsgegevens van klanten of werknemers. De algemene beginselen voor de doorgifte van persoonsgegevens, binnen een concern, aan een in een derde land gevestigde onderneming blijven onverlet.”

  • 4.

    Artikel 1 van deze verordening, met als opschrift „Onderwerp en doelstellingen”, bepaalt in lid 2:

    „Deze verordening beschermt de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens.”

  • 5.

    Artikel 4 van die verordening bepaalt:

    „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)      ,persoonsgegevens’: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (,de betrokkene’); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

    2)      ‚verwerking’: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

    [...]

    7)      ‚verwerkingsverantwoordelijke’: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

    [...]

    11)      ‚toestemming’ van de betrokkene: elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling een hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt;

    [...]”

  • 6.

    Artikel 5 („Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens”) van deze verordening bepaalt:

    „1.      Persoonsgegevens moeten:

    a)      worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is (‚rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie’);

    b)      voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; [...]

    c)      toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (‚minimale gegevensverwerking’);

    [...]

    2.      De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen (‚verantwoordingsplicht’).”

  • 7.

    Artikel 6 AVG, met als opschrift „Rechtmatigheid van de verwerking”, is als volgt verwoord:

    „1.      De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

    a)      de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

    b)      de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;

    c)      de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

    [...]

    f)      de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

    De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

    2.      De lidstaten kunnen specifiekere bepalingen handhaven of invoeren ter aanpassing van de manier waarop de regels van deze verordening met betrekking tot de verwerking met het oog op de naleving van lid 1, punten c) en e), worden toegepast; hiertoe kunnen zij een nadere omschrijving geven van specifieke voorschriften voor de verwerking en andere maatregelen om een rechtmatige en behoorlijke verwerking te waarborgen, ook voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX.

    3.      De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:

    a)      Unierecht; of

    b)      lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.

    [...] Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.”

  • 8.

    Artikel 13, lid 1, van deze verordening bepaalt:

    „Wanneer persoonsgegevens betreffende een betrokkene bij die persoon worden verzameld, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene al bij de verkrijging van de persoonsgegevens de volgende informatie:

    [...]

    c)      de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, en de rechtsgrond voor de verwerking;

    d)      de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, indien de verwerking op artikel 6, lid 1, punt f), is gebaseerd;

    [...]”

 Duits recht

  • 9.

    § 161 van het Handelsgesetzbuch (wetboek van koophandel), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, bepaalt:

    „(1)      Een vennootschap die tot doel heeft een handelsactiviteit onder een gemeenschappelijke naam uit te oefenen, is een gewone commanditaire vennootschap indien de aansprakelijkheid van een of meer vennoten jegens de schuldeisers van de vennootschap beperkt is tot het bedrag van een bepaalde kapitaalinbreng (commanditaire vennoten), terwijl de aansprakelijkheid van het andere deel van de vennoten niet beperkt is (persoonlijk aansprakelijke vennoten).

    (2)      Tenzij in dit lid anders is bepaald, gelden de op vennootschappen onder firma toepasselijke bepalingen voor gewone commanditaire vennootschappen.”

  • 10.

    § 162, lid 1, van dat wetboek luidt als volgt:

    „De aanvraag tot inschrijving van de vennootschap dient naast de in § 106, lid 2, genoemde gegevens [onder andere naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats van elke vennoot] ook de identificatiegegevens van de commanditaire vennoten en het bedrag van de inbreng van elke commanditaire vennoot te bevatten. [...]”

  • 11.

    § 127a, leden 1 en 3, van het Aktiengesetz (wet inzake naamloze vennootschappen; hierna: „AktG”), in de versie die van toepassing is op de hoofdgedingen, bepaalt:

    „(1)      Aandeelhouders of aandeelhoudersverenigingen kunnen op het aandeelhoudersforum van de Bundesanzeiger (Duitse staatscourant) andere aandeelhouders uitnodigen om, gezamenlijk of bij volmacht, een aanvraag of een verzoek krachtens deze wet in te dienen of hun stemrecht op een algemene vergadering van aandeelhouders uit te oefenen.

    [...]

    (3)      In de uitnodiging mag naar een toelichting op de website van de aandeelhouder die de uitnodiging stuurt en diens e-mailadres worden verwezen. [...]”

  • 12.

    § 33, lid 1, eerste volzin, van het Wertpapierhandelsgesetz (wet op de effectenhandel; hierna: „WpHG”), in de op de hoofdgedingen toepasselijke versie, bepaalt:

    „Eenieder die door verwerving, vervreemding of op een andere wijze 3 %, 5 %, 10 %, 15 %, 20 %, 25 %, 30 %, 50 % of 75 % van de stemrechten verbonden aan hem toebehorende aandelen in een emittent waarvan de Bondsrepubliek Duitsland het land van herkomst is, bereikt, overschrijdt of onderschrijdt (meldingsplichtige), moet dit onverwijld, uiterlijk binnen vier handelsdagen, tegelijkertijd aan de emittent en de Bundesanstalt (Duitse federale autoriteit) meedelen, rekening houdend met § 34, leden 1 en 2. [...]”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

  • 13.

    Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat HTB en Ökorenta beleggingsvennootschappen zijn die elk via een fiduciaire vennootschap een indirecte deelneming in beleggingsfondsen bezitten. Deze beleggingsfondsen worden georganiseerd in de vorm van een commanditaire vennootschap, namelijk een openbare personenvennootschap. De deelneming in het kapitaal van deze commanditaire vennootschappen wordt opgevat als een belegging. Wanneer deze deelneming indirect is, oefenen de vennoten hun rechten uit via fiduciaire participatiemaatschappijen.

  • 14.

    Verzoeksters in de hoofdgedingen verzoeken verweersters in het hoofdgeding, die fiduciaire participatiemaatschappijen zijn, om openbaarmaking van de namen en adressen van al hun vennoten die indirecte deelnemingen in de betrokken beleggingsfondsen bezitten via fiduciaire vennootschappen.

  • 15.

    Verweersters in de hoofdgedingen verzetten zich tegen een dergelijke openbaarmaking omdat zij van mening zijn dat de opgevraagde gegevens bestemd zijn om de eigen economische belangen van verzoeksters in de hoofdgedingen te behartigen, namelijk om reclame te maken voor hun eigen beleggingsproducten, of om onrust te veroorzaken bij beleggers, of om aandelen van verweersters te kopen tegen een prijs die lager is dan de waarde ervan en winst te behalen bij herverkoop ervan. De beleggings- en trustovereenkomsten op grond waarvan de vennoten van verweersters in de hoofdgedingen indirecte deelnemingen in de betrokken beleggingsfondsen hebben verworven, bevatten dan ook bedingen die verbieden dat deze gegevens aan andere houders van deelnemingen worden meegedeeld.

  • 16.

    Verzoeksters in de hoofdgedingen ontkennen dat zij dergelijke bedoelingen hebben en beroepen zich op hun recht om contact op te nemen met de andere commanditaire vennoten die deelnemingen hebben in de betrokken beleggingsfondsen, met name om te onderhandelen over de aankoop van hun aandelen.

  • 17.

    De verwijzende rechter benadrukt in wezen dat de openbaarmaking van de opgevraagde persoonsgegevens waar verzoeksters in de hoofdgedingen om hebben verzocht, in overeenstemming met de rechtspraak van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) en het Oberlandesgericht München (hoogste rechterlijke instantie op het niveau van de deelstaten München, Duitsland) verplicht zou kunnen zijn. Deze rechter merkt echter op dat aangezien deze rechtspraak gedeeltelijk dateert van voor de inwerkingtreding van de AVG, zij mogelijkerwijs in casu anders moet worden beoordeeld in het licht van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) en onder f), van deze verordening, waarvan de uitlegging beslissend is voor de beslechting van de hoofdgedingen.

  • 18.

    De verwijzende rechter merkt in het bijzonder op dat uit de beschikking van het Bundesgerichtshof van 19 november 2019 (II ZR 263/18) volgt dat het recht van een vennoot in een personenvennootschap zoals een commanditaire vennootschap om de naam en het adres van de medevennoten te kennen, deel uitmaakt van de „onmisbare kern van de rechten van de vennoten”. Dit recht geldt ook voor commanditaire vennoten die slechts indirect een deelneming bezitten. Een vennoot van een openbare personenvennootschap kan zijn rechten namelijk slechts doeltreffend uitoefenen indien hij alle medevennoten kent, ook degenen die indirect participaties bezitten. De beschikbaarstelling van deze persoonsgegevens aan medevennoten strookt derhalve met de verplichtingen die de vennootschap heeft uit hoofde van de vennootschapsovereenkomst. De enige uitzondering in het Duitse recht op het recht om dergelijke gegevens te verkrijgen betreft het verbod van misbruik van recht, op grond waarvan het verboden is dat dit recht op informatie onrechtmatig of met de bedoeling om te schaden wordt uitgeoefend.

  • 19.

    Volgens de rechtspraak van het Bundesgerichtshof is er in geen geval sprake van misbruik van recht wanneer een belegger contact zoekt met andere beleggers om met hen van gedachten te wisselen over vragen die betrekking hebben op de vennootschap en eventueel om een belangengroepering van beleggers op te richten. Bovendien is er geen reden om op grond van een louter abstract risico op misbruik van deze persoonsgegevens te weigeren informatie over een vennoot te verstrekken. Voorts moet een vennoot rechtstreeks toegang kunnen hebben tot de gegevens van de medevennoten van de vennootschap, zonder afhankelijk te zijn van de bestuursorganen van die vennootschap.

  • 20.

    Uit deze rechtspraak volgt ook, zo de verwijzende rechter, dat een dergelijk recht op informatie niet kan worden uitgesloten door contractuele bepalingen, omdat anders een essentieel recht van de vennoten in feite zou worden afgeschaft, namelijk het recht om een buitengewone vergadering van vennoten bijeen te roepen, aangezien een vennoot met een geringe deelneming de daartoe vereiste quorums alleen maar kan bereiken als hij zich bij medevennoten aansluit, waarvoor hij hun namen en adressen moet kennen [beschikking van het Bundesgerichtshof van 21 september 2009 (II ZR 264/08)]. Volgens deze rechtspraak rechtvaardigt overweging 48 van de AVG eveneens dat de persoonsgegevens van alle vennoten binnen een groep van ondernemingen aan één van hen kunnen worden doorgegeven met het oog op interne administratieve doeleinden.

  • 21.

    Volgens de verwijzende rechter legt de rechtspraak van het Bundesgerichtshof op die manier in beginsel het bestaan vast van een recht op informatie van de vennoten, dat slechts wordt beperkt door misbruik van recht.

  • 22.

    De verwijzende rechter verwijst eveneens naar het arrest van 16 januari 2019 van het Oberlandesgericht München (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Beieren, München, Duitsland) (7 U 342/18), volgens hetwelk het hoofddoel van de vennootschapsovereenkomst bestaat in de uitoefening van de rechten van de vennoten, waaronder ook het recht om hun positie binnen de vennootschap te versterken. Bij de aankoop van aandelen is dus sprake van een rechtmatige uitoefening van deze rechten en de openbaarmaking van informatie betreffende de medevennoten met het oog op die aankoop beantwoordt aan een redelijk belang. Een dergelijke openbaarmaking mag enkel worden geweigerd indien zij niet bedoeld is om een billijk belang te dienen.

  • 23.

    De verwijzende rechter heeft er twijfels over of de rechtspraak van het Bundesgerichtshof en het Oberlandesgericht München verenigbaar is met het Unierecht, voor zover op grond van deze rechtspraak persoonsgegevens van vennoten met indirecte deelnemingen in een beleggingsfonds grotendeels openbaar mogen worden gemaakt op basis van de louter formele bewering dat de medevennoten er belang bij hebben om dergelijke gegevens te verkrijgen, bijvoorbeeld om deelnemingen te verwerven.

  • 24.

    Hij is namelijk de mening toegedaan dat de bescherming van persoonsgegevens op grond van het Unierecht de regel vormt, zodat de uitzondering op dit beginsel – die met name is neergelegd in artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) en onder f), AVG op basis waarvan het is toegestaan om persoonsgegevens openbaar te maken – moet berusten op een „voldoende rechtvaardiging”. Deze rechter stelt bovendien dat er in het Duitse recht geen enkele wettelijke verplichting bestaat om gegevens bekend te maken over de personen die deelnemingen in een fiduciaire vennootschap hebben. De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af of een recht op toegang tot de gegevens van de vennoten niet afhankelijk moet zijn van, ten eerste, het bestaan van een bepaald participatiepercentage, naar analogie van hetgeen in het Duitse recht is bepaald voor beursgenoteerde naamloze vennootschappen, en ten tweede, een concrete en nauwkeurige reden die verband houdt met de vennootschap waarvan met betrekking tot haar aandeelhouders om dergelijke gegevens wordt gevraagd.

  • 25.

    In deze omstandigheden heeft het Oberlandesgericht München de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)      a)      Moet artikel 6, lid 1, [eerste alinea], onder b) en f), [AVG] aldus worden uitgelegd dat, wat openbare personenvennootschappen betreft, de enkele omstandigheid dat een vennoot die niet persoonlijk aansprakelijk is, slechts aansprakelijk is tot het geringe bedrag van zijn inbreng en geen bestuurder is, volstaat om te concluderen dat hij er een ‚gerechtvaardigd belang’ bij heeft om informatie over alle vennoten die indirect via een trustee deelnemingen in de openbare personenvennootschap bezitten, hun contactgegevens en de omvang van hun deelnemingen te verkrijgen, en om uit de vennootschapsovereenkomst een overeenkomstige contractuele verplichting af te leiden?

          b)      Of is het gerechtvaardigd belang onder dergelijke omstandigheden beperkt tot het verkrijgen, vanwege de vennootschap, van informatie over de vennoten met indirecte deelnemingen, die aansprakelijk zijn tot een bedrag dat niet gering is en wier deelnemingen een minimumpercentage van het kapitaal vertegenwoordigen, dat hen op zijn minst in staat stelt invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van de vennootschap?

    2)      a)      Volstaat een voornemen om contact te zoeken teneinde kennis te maken, van gedachten te wisselen of om te onderhandelen over het kopen van aandelen van de vennootschap, om in geval van een dergelijk onbeperkt recht [eerste vraag, onder a)] de daaraan inherente grenzen van rechtsmisbruik in acht te nemen dan wel [eerste vraag, onder b)] van de beperking van een beperkt recht op informatie af te wijken,

          b)      of kan een belang bij het verkrijgen van informatie pas als relevant worden aangemerkt wanneer het verzoek tot doorgifte van informatie uitdrukkelijk bedoeld is om contact te zoeken met medevennoten, teneinde hen uit te nodigen voor overleg over welbepaalde aangelegenheden waarover bij de besluitvorming van de vennoten wilsovereenstemming moet bestaan?”

 Procedure bij het Hof

  • 26.

    Bij beslissing van 23 september 2022 heeft de president van het Hof de behandeling van de onderhavige procedure geschorst in afwachting van de eindbeslissing in zaak C‑252/21.

  • 27.

    Overeenkomstig de beslissing van de president van het Hof van 7 juli 2023 heeft de griffie de verwijzende rechter in kennis gesteld van het arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, met het verzoek haar mee te delen of hij, gelet op dat arrest, zijn verzoeken om een prejudiciële beslissing geheel of gedeeltelijk wenste te handhaven.

  • 28.

    Bij brief van 4 augustus 2023, neergelegd ter griffie van het Hof op dezelfde dag, heeft deze rechter te kennen gegeven dat hij zijn verzoeken om een prejudiciële beslissing handhaafde.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

  • 29.

    Met zijn prejudiciële vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) en f), AVG aldus moet worden uitgelegd dat de verwerking van persoonsgegevens die erin bestaat dat op verzoek van een vennoot van een beleggingsfonds dat is opgericht in de vorm van een openbare personenvennootschap, informatie openbaar wordt gemaakt over alle vennoten die indirecte deelnemingen in dat fonds bezitten via fiduciaire vennootschappen, ongeacht de omvang van hun deelneming in het kapitaal van dat fonds, teneinde contact met hen op te nemen en met hen te onderhandelen over de aankoop van hun deelnemingen dan wel met hen te overleggen om in het kader van de besluitvorming van de vennoten tot wilsovereenstemming te komen, kan worden aangemerkt als noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokken personen partijen zijn in de zin van dit punt b), of voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde in de zin van dit punt f).

  • 30.

    Aangezien uit de verzoeken om een prejudiciële beslissing blijkt dat de verwijzende rechter zich afvraagt of de verplichting tot openbaarmaking van dergelijke gegevens die naar Duits recht voortvloeit uit de rechtspraak van de nationale rechterlijke instanties, verenigbaar is met de AVG, moeten de gestelde vragen aldus worden geherformuleerd dat zij zich uitstrekken tot de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), van deze verordening en moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter zich met zijn vragen ook afvraagt of een dergelijke openbaarmaking kan worden geacht voort te vloeien uit een wettelijke verplichting waaraan de verwerkingsverantwoordelijke is onderworpen.

  • 31.

    Om deze vragen te beantwoorden moet vooraf in herinnering worden gebracht dat het doel van de AVG – zoals dat blijkt uit artikel 1, alsook uit de overwegingen 1 en 10 van deze verordening – met name bestaat in het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de fundamentele vrijheden en de grondrechten van natuurlijke personen, in het bijzonder van hun in artikel 8, lid 1, van het Handvest en artikel 16, lid 1, VWEU erkende recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking van persoonsgegevens (arrest van 7 maart 2024, IAB Europe, C‑604/22, EU:C:2024:214, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

  • 32.

    Overeenkomstig dat doel moet elke verwerking van persoonsgegevens met name in overeenstemming zijn met de beginselen inzake de verwerking van dergelijke gegevens die zijn opgenomen in artikel 5 van deze verordening en moet zij voldoen aan de in artikel 6 van deze verordening opgesomde rechtmatigheidsvoorwaarden [zie in die zin arresten van 6 oktober 2020, La Quadrature du Net e.a., C‑511/18, C‑512/18 en C‑520/18, EU:C:2020:791, punt 208, en 11 juli 2024, Meta Platforms Ireland (Representatieve vordering), C‑757/22, EU: C: 2024: 598, punt 49).

  • 33.

    Wat dat betreft moet worden benadrukt dat persoonsgegevens volgens artikel 5, lid 1, onder a), AVG moeten worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is.

  • 34.

    Aangaande in het bijzonder de rechtmatigheidsvoorwaarden heeft het Hof geoordeeld dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, AVG een uitputtende en limitatieve lijst bevat van de gevallen waarin de verwerking van persoonsgegevens als rechtmatig kan worden aangemerkt. Daarom kan alleen een verwerking die tot een van de in deze bepaling bedoelde gevallen behoort als rechtmatig worden aangemerkt [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 90].

  • 35.

    Gelet op de specifieke kenmerken van de hoofdgedingen moet bovendien worden opgemerkt dat dit artikel 6, lid 1, eerste alinea, op zich geen verplichting oplegt, en alleen maar uitdrukking geeft aan de mogelijkheid om in de daarin opgesomde gevallen persoonsgegevens te verwerken (zie naar analogie arrest van 4 mei 2017, Rīgas satiksme, C‑13/16, EU:C:2017:336, punt 26).

  • 36.

    Volgens artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a), AVG is de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig indien en voor zover de betrokkene daarvoor toestemming heeft gegeven voor een of meer specifieke doeleinden. Bij gebreke van een dergelijke toestemming of wanneer die toestemming niet vrij, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig is gegeven in de zin van artikel 4, punt 11, van deze verordening, is de verwerking niettemin gerechtvaardigd wanneer die verwerking op grond van een van de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met f), van deze verordening genoemde voorwaarden noodzakelijk is.

  • 37.

    In deze context moeten de in deze laatste bepaling bedoelde rechtvaardigingsgronden restrictief worden uitgelegd, aangezien de verwerking van persoonsgegevens daardoor rechtmatig kan zijn zonder dat de betrokkene toestemming heeft gegeven [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

  • 38.

    Zoals het Hof heeft geoordeeld, hoeft bovendien wanneer kan worden vastgesteld dat een verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is in het licht van een van de rechtvaardigingsgronden van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met f), AVG, niet te worden nagegaan of die verwerking ook onder een andere van die rechtvaardigingsgronden valt [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

  • 39.

    Het Hof heeft tevens geoordeeld dat het volgens artikel 5 AVG aan de verwerkingsverantwoordelijke staat om te bewijzen dat deze gegevens met name voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en dat zij worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is. Bovendien moet de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer bij de betrokkene persoonsgegevens worden verzameld, hem overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder c), informatie verstrekken over de verwerkingsdoeleinden waarvoor deze gegevens zijn bestemd en over de rechtsgrondslag voor die verwerking [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 95].

  • 40.

    In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de vennoten die indirecte deelnemingen in de betrokken beleggingsfondsen hebben via fiduciaire vennootschappen, geen toestemming in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a), AVG ervoor hebben gegeven dat verweersters in de hoofdgedingen hun persoonsgegevens aan derden, met name HTB en Ökorenta, beschikbaar stellen.

  • 41.

    In deze omstandigheden moet voor de beantwoording van de gestelde vragen worden nagegaan of het bepaalde in artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b) en onder f), van deze verordening, waarop de verzoeken om een prejudiciële beslissing specifiek betrekking hebben, kan worden ingeroepen om de eventuele beschikbaarstelling van dergelijke gegevens aan die derden te rechtvaardigen.

  • 42.

    In de eerste plaats bepaalt artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), AVG dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is indien zij „noodzakelijk [is] voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen”.

  • 43.

    Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens, om als noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst in de zin van die bepaling te kunnen worden beschouwd, objectief onontbeerlijk moet zijn om een doel te bereiken dat een integrerend deel uitmaakt van de aan de betrokkene te leveren contractuele prestatie. De verwerkingsverantwoordelijke moet dus kunnen aantonen in welk opzicht het hoofddoel van de overeenkomst zonder die verwerking niet zou kunnen worden bereikt [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 98].

  • 44.

    Zoals het Hof eveneens reeds heeft geoordeeld, is het namelijk doorslaggevend voor de toepassing van de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), AVG bedoelde rechtvaardiging dat de verwerking van persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke essentieel is voor de correcte uitvoering van de tussen hem en de betrokkene gesloten overeenkomst en dat er dus geen bruikbare, minder ingrijpende alternatieven bestaan [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 99].

  • 45.

    In het onderhavige geval blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beleggings- en trustovereenkomsten op grond waarvan de indirecte deelnemingen in de betrokken beleggingsfondsen zijn verworven, uitdrukkelijk bepalen dat het verboden is om de gegevens over indirecte beleggers mee te delen aan andere houders van deelnemingen.

  • 46.

    In dat verband moet worden opgemerkt dat het wezenlijke kenmerk van de verkrijging van een indirecte deelneming in een openbare beleggingsvennootschap via een fiduciaire vennootschap juist de anonimiteit van de vennoten is, ook in de betrekkingen tussen de vennoten onderling. Met andere woorden, particulieren houden er bij hun keuze voor een belegging in een dergelijk fonds in de vorm van een deelneming die in handen is van een fiduciaire participatiemaatschappij rekening mee dat hun persoonsgegevens door het beleggingsfonds vertrouwelijk zullen worden behandeld.

  • 47.

    Bijgevolg, en onder voorbehoud van verificatie door de nationale rechter, kan een verwerking van persoonsgegevens bestaande in de openbaarmaking van informatie over vennoten die via een fiduciaire participatiemaatschappij indirecte deelnemingen hebben in een openbaar beleggingsfonds, niet worden beschouwd als „noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst” in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), AVG wanneer de overeenkomst die aan de verwerving van een dergelijke deelneming ten grondslag ligt de beschikbaarstelling van dergelijke gegevens aan andere houders van deelnemingen uitdrukkelijk uitsluit.

  • 48.

    In de tweede plaats is volgens artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig voor zover die noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van deze persoonsgegevens nopen zwaarder wegen dan die belangen.

  • 49.

    Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld bevat deze bepaling drie cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig zijn, namelijk ten eerste de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, ten tweede de noodzaak van de verwerking van de persoonsgegevens voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang, en ten derde de voorwaarde dat de belangen of de fundamentele vrijheden en de grondrechten van de bij de gegevensbescherming betrokken persoon niet zwaarder wegen [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 106 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

  • 50.

    Wat ten eerste de voorwaarde van de behartiging van een „gerechtvaardigd belang” betreft, moet worden benadrukt dat bij gebreke van een definitie van dit begrip in de AVG, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, een breed scala aan belangen in beginsel als gerechtvaardigd kan worden beschouwd [arrest van 7 december 2023, SCHUFA Holding (Kwijtschelding van restschulden), C‑26/22 en C‑64/22, EU:C:2023:958, punt 76].

  • 51.

    Wat ten tweede de voorwaarde betreft van een verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang, verplicht deze de verwijzende rechter ertoe om na te gaan of het gerechtvaardigde belang dat bestaat bij de verwerking van de gegevens redelijkerwijs niet even doeltreffend kan worden bereikt met andere middelen die in mindere mate afbreuk doen aan de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkenen, in het bijzonder aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals die door de artikelen 7 en 8 van het Handvest worden gewaarborgd [arrest van 7 december 2023, SCHUFA Holding (Kwijtschelding van restschulden), C‑26/22 en C‑64/22, EU:C:2023:958, punt 77 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

  • 52.

    In dit verband zij er tevens aan herinnerd dat de voorwaarde inzake de noodzaak van de verwerking moet worden onderzocht in samenhang met het zogenoemde beginsel van „minimale gegevensverwerking” van artikel 5, lid 1, onder c), AVG op grond waarvan persoonsgegevens „toereikend [moeten] zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt” [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 109 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

  • 53.

    Wat ten slotte ten derde de voorwaarde betreft volgens welke de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de bij de gegevensbescherming betrokken persoon niet zwaarder mogen wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze voorwaarde een afweging van de betrokken tegengestelde rechten en belangen impliceert die in beginsel afhangt van de omstandigheden van het concrete geval, en dat het bijgevolg aan de verwijzende rechter staat om bij deze afweging rekening te houden met die specifieke omstandigheden van de zaak [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

  • 54.

    Bovendien blijkt uit overweging 47 AVG dat de belangen en de grondrechten van de betrokkene met name zwaarder kunnen wegen dan het belang van de verwerkingsverantwoordelijke wanneer persoonsgegevens worden verwerkt in omstandigheden waarin de betrokkenen een dergelijke verwerking redelijkerwijs niet verwachten [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 112].

  • 55.

    Hoewel het uiteindelijk aan de verwijzende rechter staat om te beoordelen of met betrekking tot de in de hoofdgeding aan de orde zijnde verwerking van persoonsgegevens is voldaan aan de drie voorwaarden die in punt 49 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, staat het het Hof evenwel vrij om in zijn uitspraak op een verzoek om een prejudiciële beslissing preciseringen te geven teneinde de verwijzende rechter te leiden bij het bepalen van die doelstellingen [arresten van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 96, en 7 december 2023, SCHUFA Holding (Kwijtschelding van restschulden), C‑26/22 en C‑64/22, EU:C:2023:958, punt 81 en aldaar aangehaalde rechtspraak]

  • 56.

    Wat in casu ten eerste de voorwaarde betreft dat de verwerkingsverantwoordelijke of een derde een gerechtvaardigd belang behartigt in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG, refereert de verwijzende rechter aan het belang van een derde, namelijk het belang van een vennoot die een indirecte deelneming heeft in een beleggingsfonds dat is opgericht in de vorm van een openbare commanditaire vennootschap, om persoonsgegevens omtrent andere indirecte vennoten van deze vennootschap te verkrijgen teneinde contact met hen op te nemen en met hen te onderhandelen over de aankoop van hun deelnemingen, dan wel om met hen te overleggen om in het kader van de besluitvorming van alle vennoten tot wilsovereenstemming te komen.

  • 57.

    Vastgesteld moet worden dat een dergelijk belang in beginsel een rechtmatig belang kan vormen voor de openbaarmaking van persoonsgegevens in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG, gelet op met name de status van een dergelijke vennootschap, zoals deze voortvloeit uit het nationale recht van de betrokken lidstaat, en ongeacht de omvang van het bedrag van de deelneming en de bevoegdheden binnen de vennootschap van de vennoot die het verzoek tot openbaarmaking heeft gedaan. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om van geval tot geval te beoordelen of een dergelijk belang bestaat, rekening houdend met het toepasselijke rechtskader en alle omstandigheden van de zaak.

  • 58.

    Indien er sprake is van een dergelijk gerechtvaardigd belang is nog vereist – opdat voor de behartiging van dat belang een verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG is toegestaan – dat de verwerkingsverantwoordelijke alle andere verplichtingen nakomt die op hem rusten op grond van deze verordening.

  • 59.

    Wat betreft ten tweede de voorwaarde dat de verwerking noodzakelijk moet zijn om dat belang te bereiken, en in het bijzonder het bestaan van middelen die in mindere mate afbreuk doen aan de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkenen en even geschikt zijn, moet worden vastgesteld dat het voor de vennoot van een beleggingsfonds die informatie wenst de verkrijgen over een andere vennoot die een indirecte deelneming in dat fonds heeft via een fiduciaire vennootschap met name mogelijk zou zijn om rechtstreeks aan dat fonds of deze vennootschap te vragen om zijn verzoek over te brengen aan de betrokken vennoot, met de bedoeling om kennis te maken of met deze vennoot van gedachten te wisselen. Deze laatste zou dan vervolgens vrij kunnen beslissen of hij contact wenst op te nemen met de vennoot die dit verzoek heeft gedaan, dan wel of hij verkiest geen gevolg te geven aan dit verzoek en anoniem wenst te blijven. Een dergelijke oplossing zou ook kunnen worden toegepast wanneer de verzoekende vennoot met een medevennoot wenst te onderhandelen over de aankoop van diens aandelen dan wel met deze laatste wil overleggen om in het kader van de besluitvorming van alle vennoten tot wilsovereenstemming te komen.

  • 60.

    Bovendien zou deze oplossing de vennoot die om informatie wordt gevraagd in staat stellen om – overeenkomstig het in punt 52 van het onderhavige arrest genoemde beginsel van minimale gegevensverwerking – controle te houden over de verwerking van zijn persoonsgegevens en om aldus de beschikbaarstelling van die gegevens aan een medevennoot te beperken tot hetgeen daadwerkelijk noodzakelijk en relevant is voor de doeleinden waarvoor die gegevens worden opgevraagd en verwerkt.

  • 61.

    Derhalve kan niet worden uitgesloten dat een procedure als die welke in het vorige punt van het onderhavige arrest is beschreven, kan worden aangemerkt als een maatregel die een geringere inmenging in het recht op bescherming van de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens van de betrokkene inhoudt, terwijl de verwerkingsverantwoordelijke tegelijkertijd in staat wordt gesteld het gerechtvaardigde belang van de betrokken derde even doeltreffend na te streven, hetgeen de verwijzende rechter evenwel dient na te gaan.

  • 62.

    Wat ten derde de afweging van de belangen betreft die verwijzende rechter rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de zaak dient te verrichten, moet deze rechter met name rekening houden met de redelijke verwachtingen van de betrokkene alsook met de omvang van de verwerking en de gevolgen ervan voor die persoon [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 116].

  • 63.

    Hieruit volgt dat in het kader van een dergelijke afweging enerzijds in beginsel niet kan worden uitgesloten dat de beschikbaarstelling van persoonsgegevens van de vennoten, zelfs indirecte vennoten, van een personenvennootschap aan medevennoten in voorkomend geval de economische belangen kan dienen van elk van hen en dus ook de belangen van de indirecte vennoten bij de persoonsgegevens waartoe deze medevennoten toegang wensen te hebben.

  • 64.

    Anderzijds kan evenmin worden uitgesloten dat het belang dat vennoten met een indirecte deelneming in een beleggingsfonds hebben bij vertrouwelijke behandeling van hun persoonsgegevens, zwaarder weegt dan dat van de medevennoten die hun contactgegevens wensen te verkrijgen. In dit verband moet er bijzonder belang worden gehecht aan het feit dat het, met name gelet op de in punt 45 van het onderhavige arrest vermelde contractuele bepalingen, waarschijnlijk is dat de indirecte vennoten van een dergelijk beleggingsfonds op het moment dat hun persoonsgegevens werden verzameld, redelijkerwijs niet konden verwachten dat die gegevens aan derden, in casu andere indirecte vennoten van dat beleggingsfonds, beschikbaar zouden worden gesteld.

  • 65.

    Uit een en ander volgt, onder voorbehoud van de beoordeling van de verwijzende rechter, dat het twijfelachtig is of een verwerking van persoonsgegevens zoals de openbaarmaking van de door verzoeksters in de hoofdgedingen gevraagde informatie, kan worden gerechtvaardigd op grond van een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG.

  • 66.

    In de derde plaats bepaalt artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), AVG dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is indien zij noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting waaraan de verwerkingsverantwoordelijke is onderworpen.

  • 67.

    In artikel 6, lid 3, AVG wordt dienaangaande met name gepreciseerd dat de verwerking haar grondslag moet vinden in het Unierecht of het lidstatelijke recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is, alsmede dat deze rechtsgrond moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en evenredig moet zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel [arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 128].

  • 68.

    Wordt in de AVG naar een rechtsgrond of een wetgevingsmaatregel verwezen, dan betekent dit zoals blijkt uit overweging 41 van deze verordening voorts niet noodzakelijkerwijs dat er een door een parlement vastgestelde wetgevingshandeling nodig is, onverminderd de vereisten overeenkomstig de grondwettelijke orde van de lidstaat in kwestie. Deze rechtsgrond of wetgevingsmaatregel moet evenwel duidelijk en nauwkeurig zijn, en de toepassing daarvan moet voorspelbaar zijn voor degenen op wie deze van toepassing is, zoals vereist door de rechtspraak van het Hof en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

  • 69.

    In casu bevat het Unierecht ten eerste geen verplichting voor beleggingsfondsen of fiduciaire participatiemaatschappijen, zoals die in de hoofdgedingen, om de persoonsgegevens van vennoten met indirecte deelnemingen in die fondsen openbaar te maken.

  • 70.

    Ten tweede volgt uit de verzoeken om een prejudiciële beslissing dat een dergelijke verplichting niettemin kan worden afgeleid, onder voorbehoud van door de verwijzende rechter dienaangaande te verrichten verificaties, uit de rechtspraak van het Bundesgerichtshof en van het Oberlandesgericht München, volgens welke contractuele bedingen die de vertrouwelijkheid waarborgen van de contactgegevens van de indirecte vennoten van een openbare personenvennootschap, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, als nietig moeten worden beschouwd, zodat de persoonsgegevens van de vennoten met indirecte deelnemingen in een beleggingsfonds in de vorm van een openbare commanditaire vennootschap, openbaar moeten worden gemaakt.

  • 71.

    In dit verband moet worden opgemerkt dat, overeenkomstig hetgeen in punt 68 van het onderhavige arrest is vermeld, niet kan worden uitgesloten dat „het lidstatelijke recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is” in de zin van artikel 6, lid 3, onder b), AVG ook de nationale rechtspraak omvat.

  • 72.

    Zoals blijkt uit overweging 41 van deze verordening, is het echter vereist dat dergelijke rechtspraak overeenkomstig de rechtspraak van het Hof duidelijk en nauwkeurig is en dat de toepassing ervan voorspelbaar is voor degenen op wie deze van toepassing is.

  • 73.

    Overeenkomstig de in punt 67 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak is het bovendien ook noodzakelijk dat die rechtspraak een rechtsgrondslag vormt die beantwoordt aan een doelstelling van algemeen belang, moet zij daaraan evenredig zijn en moet de betrokken verwerking binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke worden verricht, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan [zie in die zin arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punten 134 en 138].

  • 74.

    Het staat dus aan deze rechter om met name te bepalen of er geen maatregelen bestaan die het mogelijk maken het vereiste van transparantie tussen de vennoten van personenvennootschappen te waarborgen, zoals dat lijkt voort te vloeien uit het Duitse recht, zoals uiteengezet in de punten 18 tot en met 22 van het onderhavige arrest, en die de bescherming van vertrouwelijke persoonsgegevens van indirecte vennoten van openbare commanditaire vennootschappen minder zouden aantasten dan de verplichting om deze gegevens beschikbaar te stellen aan elke andere vennoot die daarom verzoekt.

  • 75.

    Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), AVG aldus moet worden uitgelegd dat de verwerking van persoonsgegevens die erin bestaat dat op verzoek van een vennoot van een beleggingsfonds dat is opgericht in de vorm van een openbare personenvennootschap informatie openbaar wordt gemaakt over alle vennoten die indirecte deelnemingen in dat fonds bezitten via fiduciaire vennootschappen, ongeacht de omvang van hun deelneming in het kapitaal van dat fonds, teneinde contact met hen op te nemen en met hen te onderhandelen over de aankoop van hun deelnemingen dan wel om met hen te overleggen om in het kader van de besluitvorming van de vennoten tot wilsovereenstemming te komen, slechts in de zin van deze bepaling noodzakelijk kan worden geacht voor de uitvoering van de overeenkomst op grond waarvan die vennoten dergelijke deelnemingen hebben verworven indien die verwerking objectief onontbeerlijk is om een doel te bereiken dat een integrerend deel uitmaakt van de aan deze gebruikers te leveren contractuele prestatie, zodat het hoofddoel van de overeenkomst zonder die verwerking niet zou kunnen worden bereikt. Dat is niet het geval indien deze overeenkomst uitdrukkelijk uitsluit dat deze persoonsgegevens aan andere houders van deelnemingen beschikbaar worden gesteld.

  • 76.

    Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG moet aldus worden uitgelegd dat een dergelijke verwerking slechts noodzakelijk kan worden geacht voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van een derde in de zin van deze bepaling indien die verwerking strikt noodzakelijk is om een dergelijk gerechtvaardigd belang te behartigen, en de belangen en de fundamentele vrijheden en grondrechten van die vennoten in het licht van alle relevante omstandigheden niet zwaarder wegen dan dat gerechtvaardigde belang.

  • 77.

    Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), AVG moet aldus worden uitgelegd dat deze verwerking van persoonsgegevens op grond van deze bepaling gerechtvaardigd is wanneer zij noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust krachtens het recht van de betrokken lidstaat, zoals gepreciseerd in de rechtspraak van die lidstaat, mits die rechtspraak duidelijk en nauwkeurig is, de toepassing ervan voorspelbaar is voor degenen op wie deze van toepassing is en beantwoordt aan een doel van algemeen belang en daaraan evenredig is.

 Kosten

  • 78.

    Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

    1)      Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

    moet aldus worden uitgelegd dat

    de verwerking van persoonsgegevens die erin bestaat dat op verzoek van een vennoot van een beleggingsfonds dat is opgericht in de vorm van een openbare personenvennootschap informatie openbaar wordt gemaakt over alle vennoten die indirecte deelnemingen in dat fonds bezitten via fiduciaire vennootschappen, ongeacht de omvang van hun deelneming in het kapitaal van dat fonds, teneinde contact met hen op te nemen en met hen te onderhandelen over de aankoop van hun deelnemingen dan wel om met hen te overleggen om in het kader van de besluitvorming van de vennoten tot wilsovereenstemming te komen, slechts in de zin van deze bepaling noodzakelijk kan worden geacht voor de uitvoering van de overeenkomst op grond waarvan die vennoten dergelijke deelnemingen hebben verworven indien die verwerking objectief onontbeerlijk is om een doel te bereiken dat een integrerend deel uitmaakt van de aan deze gebruikers te leveren contractuele prestatie, zodat het hoofddoel van de overeenkomst zonder die verwerking niet zou kunnen worden bereikt. Dat is niet het geval indien deze overeenkomst uitdrukkelijk uitsluit dat deze persoonsgegevens aan andere houders van deelnemingen beschikbaar worden gesteld.

    2)      Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), van verordening 2016/679

    moet aldus worden uitgelegd dat

    een dergelijke verwerking slechts noodzakelijk kan worden geacht voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van een derde in de zin van deze bepaling indien die verwerking strikt noodzakelijk is om een dergelijk gerechtvaardigd belang te behartigen, en de belangen en de fundamentele vrijheden en grondrechten van die vennoten in het licht van alle relevante omstandigheden niet zwaarder wegen dan dat gerechtvaardigde belang.

    3)      Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), van verordening 2016/679

    moet aldus worden uitgelegd dat

    deze verwerking van persoonsgegevens op grond van deze bepaling gerechtvaardigd is wanneer zij noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust krachtens het recht van de betrokken lidstaat, zoals gepreciseerd in de rechtspraak van die lidstaat, mits die rechtspraak duidelijk en nauwkeurig is, de toepassing ervan voorspelbaar is voor degenen op wie deze van toepassing is en beantwoordt aan een doel van algemeen belang en daaraan evenredig is.

    ondertekeningen

    *      Procestaal: Duits