Boete mobiele camera-auto's Rotterdam

Instantie:
Autoriteit Persoonsgegevens
Documentsoort:
Boete
Publicatiedatum:
21 december 2022
Authentieke bron:
https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/uploads/imported/besluit_boete_mobiele_camera-autos_rotterdam.pdf

Openbare versie

Autoriteit Persoonsgegevens
Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag
Hoge Nieuwstraat 8, 2514 EL Den Haag
T 070 8888 500 - F 070 8888 501
autoriteitpersoonsgegevens.nl

Politie Nederland
t.a.v. de korpschef, de heer mr. H.P. van Essen
Postbus 17107
2502 CC DEN HAAG

Contactpersoon
[VERTROUWELIJK]

Onderwerp
mobiele camera-auto's Rotterdam - besluit tot boeteoplegging

Geachte heer Van Essen,

De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) heeft besloten om aan de korpschef een bestuurlijke boete van € 50.000,-- op te leggen voor overtreding van artikel 4c, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). Dit omdat de korpschef heeft nagelaten om voorafgaand aan de voorgenomen verwerking van politiegegevens – namelijk het maken van camerabeelden met behulp van twee zogeheten mobiele camera auto’s in Rotterdam – een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uit te voeren, terwijl die verwerking van politiegegevens waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen inhield. In dit besluit wordt de bestuurlijke boete toegelicht. Hiertoe wordt achtereenvolgens ingegaan op (1) de aanleiding en het procesverloop, (2) de vastgestelde feiten, (3) de overtreding en (4) de hoogte van de boete. Tot slot volgen (onder 5) het dictum en de rechtsmiddelenclausule.

Openbare versie

2/18

1 Aanleiding en procesverloop

1 In het voorjaar van 2020 kreeg Nederland te maken met de COVID-19 pandemie. Het kabinet kondigde toen maatregelen aan om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Deze maatregelen werden op lokaal niveau vastgelegd in noodverordeningen. Ook in de gemeente Rotterdam werd een noodverordening met coronamaatregelen van kracht (hierna: “noodverordening”)1. Onder deze maatregelen vielen onder andere het samenscholingsverbod en de verplichting voor mensen om (in de openbare ruimte) 1,5 meter afstand te houden. Om naleving van de coronamaatregelen te monitoren en te handhaven zijn in de gemeente Rotterdam vanaf 10 april 2020 twee auto’s ingezet met op het dak een camera gemonteerd, ook wel mobiele camera auto’s (hierna: “MCA’s”) genoemd. 2 Naar aanleiding van berichten in de media heeft de AP contact opgenomen met de gemeente Rotterdam. Er bleken in de periode van 10 april 2020 tot en met 17 april 2020 inderdaad twee MCA’s te zijn ingezet, maar deze inzet werd op verzoek van de politie na een week alweer gestaakt.2 Op het moment dat de AP signalen ontving dat de MCA’s vanaf 26 april 2020 weer werden ingezet heeft de AP besloten om een onderzoek te starten. De AP heeft hierbij onder andere onderzocht of de korpschef in strijd heeft gehandeld met de verplichting tot het tijdig uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (hierna ook: “GEB”) als bedoeld in artikel 4c van de Wpg. Aangezien de AP geen bevoegdheid heeft om overtredingen van artikel 3 van de Wpg met een boete te sanctioneren, laat de AP zich in dit besluit niet uit over het antwoord op de vraag of de korpschef in overeenstemming met artikel 3 van de Wpg heeft gehandeld. Dit leidt er om die reden ook toe dat de AP zich in dit besluit niet uitlaat over het antwoord op de vraag of artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) kan dienen als grondslag voor de inzet van de MCA’s. 3 Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de Directie Klantcontact en Controlerend onderzoek van de AP op 26 november 2021 een rapport van bevindingen heeft vastgesteld (hierna: onderzoeksrapport). In het onderzoeksrapport is, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat de korpschef verplicht was om een GEB uit te voeren voorafgaand aan het verwerken van de camerabeelden met behulp van de MCA’s en dat hij dit heeft nagelaten door pas tijdens de verwerkingen een GEB uit te voeren, waarmee de korpschef in strijd met artikel 4c van de Wpg heeft gehandeld. 4 Bij brief van 16 december 2021 heeft de AP aan de korpschef een voornemen tot handhaving verzonden. De korpschef heeft op 21 januari 2022 een schriftelijke zienswijze ingediend over dit voornemen en het daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksrapport. Op 22 februari 2022 heeft een zienswijzezitting plaatsgevonden waarbij de korpschef zijn schriftelijke zienswijze mondeling nader heeft toegelicht.

1 Gemeenteblad 2020, 85971. Officieel afgekondigd op 30 maart 2020: https://www.rijnmondveilig.nl/lichameijke-noodsituatie/noodverordening-covid-19-30-maart-2020/ 2 De politie bleek niet formeel betrokken te zijn geweest bij het besluit om de MCA’s in te zetten.

Openbare versie

3/18

2 Feitelijke bevindingen 5 Hierna volgt een samenvatting van de in het onderzoeksrapport vastgestelde relevante feiten. De korpschef heeft de in het onderzoeksrapport neergelegde feiten niet weersproken. 2.1 De inzet van MCA’s 6 In mei 2020 zou in Rotterdam het Eurovisie Songfestival hebben plaatsgevonden. In het kader van de voorbereidingen van de veiligheidsmaatregelen rond dit evenement, is de wens ontstaan om MCA’s in te zetten. Vervolgens heeft de afdeling Toezicht en Handhaving van Stadsbeheer van de gemeente Rotterdam voor de periode 1 april tot 1 juni 2020 de huur van twee MCA’s gerealiseerd. Daags nadat de gemeente Rotterdam de huurofferte had ondertekend werd het Eurovisie Songfestival vanwege de COVID-19 pandemie geannuleerd.

7 Vervolgens is het plan opgevat om de twee gehuurde MCA’s in te zetten in het kader van de handhaving van de coronamaatregelen. Bij memo van 1 april 2020 is de burgemeester van de gemeente Rotterdam door de Directie Veiligheid schriftelijk op de hoogte gesteld van het voornemen van de inzet van de MCA’s. In het desbetreffende memo is uiteengezet dat de coronamaatregelen om veel inzet van handhavers en politie zou vragen terwijl de capaciteit schaars was. De MCA’s zouden deze partijen kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van hun taken. Daarnaast is in het memo uiteengezet dat de bevoegdheid om mobiel cameratoezicht in te zetten ter handhaving van de openbare orde bij een (dreigende) verstoring van de openbare orde is gebaseerd op artikel 3 van de Politiewet en dat de MCA’s op deze grondslag en voor dit doel tijdelijk ingezet zouden worden, namelijk zolang de noodverordening van toepassing was in de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

8 Vanaf 10 april 2020 zijn de twee MCA’s daadwerkelijk ingezet. Op verzoek van de politie zijn de MCA’s op 17 april 2020 echter stilgezet, omdat de inzet ervan had plaatsgevonden zonder betrokkenheid van de politie.

9 Vervolgens hebben de politie en de gemeente Rotterdam gezamenlijk een inzetkader opgesteld voor de inzet van de MCA’s. Het inzetkader bevat een beschrijving van het doel waarvoor de MCA’s werden ingezet, het juridisch kader en de praktische werkwijze die diende te worden gevolgd.

10 Volgens het inzetkader werd met de inzet van de MCA’s een meervoudig doel beoogd. De MCA’s werden ingezet om een actueel beeld van de situatie ter plaatse te verkrijgen en op basis daarvan de inzet van capaciteit van buitengewoon opsporingsambtenaren en politiemedewerkers te kunnen bepalen. Daarnaast zou er van de MCA’s een preventieve werking uitgaan en zou de aanwezigheid van cameratoezicht een de-escalerend effect kunnen hebben.3

3 Volgens het inzetkader zijn geweldsincidenten bij de handhaving van de regels uit de noodverordening, mede aanleiding geweest voor inzet van de twee MCA’s.

Openbare versie

4/18

11 Uit het inzetkader volgt voorts dat de MCA’s als flexibel cameratoezicht zijn ingezet op grond van artikel 3 van de Politiewet, dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van de twee MCA’s lag bij de politie en dat de inzet van de MCA’s in ieder geval zou duren zolang de noodverordening van kracht was.

12 Daarnaast volgt uit het inzetkader dat de twee MCA’s vanaf 26 april 2020 werden bestuurd door een medewerker van Toezicht en Handhaving van de gemeente Rotterdam met een boa-certificering. De bestuurder kreeg bij aanvang van de dienst een lijst met vooraf aangewezen gebieden en locaties.4 De camera mocht pas op de aangewezen locatie worden aangezet wanneer sprake was van groepsvorming of een andere waarneembare overtreding van de noodverordening. De camera mocht tijdens de rit van locatie A naar locatie B niet worden aangezet. In uitzonderingsgevallen mochten de MCA’s camerabeelden blijven maken van de inzet van eenheden vanwege de de-escalerende werking.

13 Op 25 april 2020 hebben de leden van de driehoek Rotterdam5 het inzetkader goedgekeurd, op voorwaarde dat nog enkele aanpassingen werden gedaan. De twee MCA’s zijn de daaropvolgende dag, dus vanaf 26 april 2020, weer ingezet tussen 12:oo en 23:00 uur.6 Uit onder andere de evaluatie van de politie blijkt dat de MCA’s dagelijks hebben gereden tot en met 31 mei 2020.

2.2 Het verzamelen, ontvangen, uitkijken en doorzenden van camerabeelden 14 Uit de huurofferte van de MCA’s blijkt dat beide auto’s waren uitgerust met een zogeheten ‘Rooftop Unit’ waarmee camerabeelden konden worden gemaakt door middel van een zogeheten ‘Panorama Video Subsysteem’. Uit de systeemspecificaties volgt dat sprake was van HD megapixel beeldformaat en dat de panoramische camera’s 2 megapixel kleurensensoren bevatten en een goed beeld met voldoende detail konden geven. Ook volgt uit de huurofferte dat elk van de MCA’s camerabeelden kon maken van één tot tien meter rondom het voertuig. Uit de nadere toelichting over het ‘Panorama Video Subsysteem’ blijkt dat aan beide zijden van het voertuig camerabeelden konden worden gemaakt met een grote openingshoek. Volgens de huurofferte konden de MCA’s bij een snelheid van vijftig kilometer per uur scherpe camerabeelden maken.

15 Uit de door toezichthouders van de AP uitgekeken camerabeelden volgt dat deze veel detail laten zien en de camera’s ook rijdend scherpe camerabeelden hebben gemaakt. Met de camera’s werden vanuit vier hoeken beelden gemaakt: links voor, rechts voor, links achter en rechts achter. Dit geeft samen een 360 graden totaalbeeld van de situatie rondom het voertuig. Uit de gevorderde en uitgekeken camerabeelden volgt dat er tot ver buiten het voertuig camerabeelden werden gemaakt. De camerabeelden laten parken,

4 Deze gebieden en locaties werden bepaald door de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden Corona. De Hoofd Officier van Dienst van de politie kon hierop, met tussenkomst van het Operationeel Centrum van de politie, aanvullingen geven. 5 De driehoek van een bepaald gebied is het overlegorgaan tussen de burgemeester, de (hoofd)officier van justitie en politiechef of teamchef van politie van het team waar de betreffende gemeente onder valt – in deze zaak de gemeente Rotterdam. 6 Stadsbeheer Toezicht, Politie en directie Veiligheid, Evaluatie Pilot inzet mobiele camera auto d.d. 15 juli 2020, p. 5 (dossierstuk 43).

Openbare versie

5/18

openbare wegen, woonwijken, winkelgebieden, stranden, boulevards en parkeerplaatsen zien, waarbij volwassen personen en kinderen herkenbaar in beeld komen.

16 Op elk van de twee MCA’s was een beeldverwerkingssysteem gemonteerd, het zogeheten ScanGenius SLIM systeem. In het onderzoeksrapport is vastgesteld dat vanaf 26 april 2020 – de startdatum van de inzet van MCA’s – de camerabeelden die door de twee MCA’s werden gemaakt rechtstreeks werden verzonden naar de zogeheten ‘meldkamer Handhaving’: de centrale meldkamer van de dienst Handhaving van de gemeente Rotterdam, die zich bevindt op de locatie Kleinpolderplein7.

17 Deze in de meldkamer Handhaving binnengekomen camerabeelden werden vervolgens via een datalijn doorgestuurd naar de zogeheten ‘uitkijkruimte cameratoezicht’, die zich op dezelfde locatie bevindt. De camerabeelden kwamen hier binnen in het programma ‘Genetec’ en vervolgens met het programma ‘Coppweb’ live door geautoriseerde operators van de gemeente Rotterdam uitgekeken onder supervisie van de politie.8

18 De camerabeelden konden – eveneens met behulp van het programma ‘Coppweb’ – verder worden doorgestuurd naar enkele andere onderdelen van de politie.9 In het onderzoeksrapport is vastgesteld dat de camerabeelden ook enkele keren daadwerkelijk zijn d0orgezonden naar andere politielocaties.10

2.3 Het bewaren en vernietigen van camerabeelden 19 De camerabeelden van de MCA’s die geen incidenten bevatten werden zeven dagen bewaard en vervolgens vernietigd. Bij incidenten werden de camerabeelden conform de Wpg bij de uitkijkruimte cameratoezicht bewaard. In de op 26 mei 2020 vastgestelde GEB is aanbevolen om de bewaartermijn voor camerabeelden van de MCA’s zonder incidenten van zeven dagen terug te brengen naar nul dagen. In de evaluatie is deze aanbeveling herhaald en is voorts opgemerkt dat de camerabeelden onnodig zijn bewaard.

20 Verder is in de GEB vermeld dat de bewaarde camerabeelden in lijn met artikel 14 van de Wpg via een geautomatiseerd ingericht proces werden vernietigd, met inbegrip van back ups.

7 Een 4G-simkaart in de processing unit van het beeldverwerkingssysteem zorgde voor de koppeling. 8 Bij het uitkijkcentrum cameratoezicht worden camerabeelden automatisch opgenomen in het basisprogramma Genetec. Het programma Coppweb maakt het mogelijk vanuit Genetec beelden live te bekijken. 9 De supervisor kon eventueel besluiten om de camerabeelden door te schakelen naar het Operationeel Centrum van de politie. Vervolgens konden de camerabeelden vanuit het Operationeel Centrum eventueel verder worden doorgezet naar het Politie Coördinatie Centrum op een politiebureau of naar de daarvoor bedoelde schermen in de ruimte van het Team Districtelijke Aanpak van de politie. 10 In het onderzoeksrapport is vastgesteld dat constateringen gedaan met behulp de MCA’s – na een beoordeling door een supervisor in de uitkijkruimte Kleinpolderplein en het Operationeel Centrum van de politie – enkele keren hebben geleid tot inzet van de politie.

Openbare versie

6/18

2.4 Het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling 21 In het onderzoeksrapport is vastgesteld dat [VERTROUWELIJK] de politie een zogeheten pre-GEB heeft opgesteld, die op 10 mei 2020 is vastgesteld. Volgens de pre-GEB is dit document bedoeld om te beoordelen of het uitvoeren van een GEB vereist is. In de pre-GEB is geconcludeerd dat dit niet noodzakelijk was voor de inzet van MCA’s.

22 Volgens de pre-GEB zou er bij de inzet van MCA’s onder andere geen sprake zijn van stelselmatige en grootschalige monitoring in de openbare ruimte, omdat het ging om een beperkt aantal locaties waar camerabeelden konden worden gemaakt en waarbij de camera enkel aan zou gaan indien daartoe aanleiding was. Ook was volgens de pre-GEB geen sprake van een grootschalige verwerking, omdat er geen camerabeelden van grote groepen personen zouden worden gemaakt. De grootte van de groep personen was volgens de pre-GEB afhankelijk van de mate waarin het toegestane aantal personen op basis van de noodverordening werd overschreden. Volgens de pre-GEB was bovendien geen sprake van een nieuwe technologie, omdat ook camera’s die op grond van artikel 151c van Gemeentewet zijn opgehangen vanuit meerdere hoeken camerabeelden kunnen opnemen.

23 Uit de evaluatie volgt dat naar aanleiding van vragen van de gemeenteraad Rotterdam en vragen van de AP de politie en de gemeente Rotterdam alsnog gezamenlijk een GEB hebben opgesteld. Uit de GEB volgt dat de GEB op 26 mei 2020 definitief is vastgesteld en goedgekeurd door [VERTROUWELIJK] de gemeente Rotterdam en de politie [VERTROUWELIJK].

2.5 Conclusie 24 Uit het voorgaande volgt dat vanaf 26 april 2020 de MCA’s zijn ingezet, en dat de politie en de gemeente Rotterdam op 26 mei 2020 een definitieve GEB hebben vastgesteld. 3 Beoordeling 3.1 Toepasselijkheid Wet politiegegevens en bevoegdheid Autoriteit Persoonsgegevens 3.1.1 Juridisch kader

25 De Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) bevat een algemene regeling voor de bescherming van persoonsgegevens die rechtstreeks van toepassing is in alle lidstaten van de EU. Voor de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt door politie en justitie in het kader van hun taakuitvoering is Richtlijn 2016/680 tot stand gebracht (hierna: de Richtlijn11). Lidstaten dienen deze

11 Richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ.

Openbare versie

7/18

Richtlijn in hun nationale recht te implementeren. Nederland heeft de Richtlijn geïmplementeerd in de Wpg.12

26 Uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de AVG volgt dat de AVG niet van toepassing is op de verwerkingen die onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen. De AVG en de Richtlijn – zoals in Nederland geïmplementeerd in de Wpg – sluiten elkaar dus uit.

27 Artikel 2, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat de Wpg van toepassing is op de verwerking van politiegegevens door een bevoegde autoriteit die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.

28 Artikel 1, aanhef en onder l, van de Wpg definieert een bevoegde autoriteit als iedere overheidsinstantie die bevoegd is voor de taken, bedoeld in onderdeel a, of ieder ander orgaan dat of iedere andere entiteit die is gemachtigd openbaar gezag en openbare bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de taken, bedoeld in onderdeel a.

29 Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg is een politiegegeven “elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012”.

30 Ingevolge artikel 3 van de Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde valt uiteen in strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en handhaving van de openbare orde.13

31 Uit artikel 35 van de Wpg volgt dat de AP bevoegd is om toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de Wpg bepaalde.

3.1.2 Beoordeling

32 Uit de vastgestelde feiten volgt dat het cameratoezicht met de inzet van MCA’s in de onderzoeksperiode heeft plaatsgevonden door een bevoegde autoriteit, namelijk de politie. In het inzetkader is bepaald dat de politie verantwoordelijk was voor de inzet van de MCA’s. Verder blijkt uit vastgestelde feiten dat de politie de regie had over het uitkijken en eventueel doorzenden van de camerabeelden. Daarnaast werden de MCA’s ingezet met het oog op de handhaving van de openbare orde, als onderdeel van de politietaak. Zoals hiervoor is uiteengezet is in het inzetkader bepaald dat de inzet van de MCA’s plaatsvond op grond van

12 Stb. 2018, 401. 13 Artikelen 11 en 12 van de Politiewet.

Openbare versie

8/18

artikel 3 van de Politiewet, namelijk om de coronamaatregelen efficiënter en gerichter te kunnen handhaven.

33 Verder volgt uit de vastgestelde feiten dat de camerabeelden werden opgenomen in een bestand. De camerabeelden kwamen binnen in het programma ‘Genetec’ en konden worden uitgekeken en eventueel doorgezonden met behulp van het programma ‘Coppweb’. Ook blijkt uit de vastgestelde feiten dat camerabeelden zeven dagen werden bewaard.

3.1.3 Conclusie

34 De AP concludeert dat het cameratoezicht met de inzet van MCA’s in de onderzoeksperiode heeft plaatsgevonden door een bevoegde autoriteit in het kader van de uitvoering van de politietaak en dat de camerabeelden werden opgenomen in een bestand. Voor zover hierbij sprake was van het verwerken van politiegegevens (zie paragraaf 3.2 van dit besluit), valt deze verwerking onder de reikwijdte van de Wpg en is de AP bevoegd hierop toezicht uit te oefenen en handhavend op te treden. 3.2 Verwerking van politiegegevens en verwerkingsverantwoordelijkheid 3.2.1 Juridisch kader

35 Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg is een politiegegeven “elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikel 3 en 4 van de Politiewet 2012”.

36 Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wpg definieert een persoonsgegeven als “alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”.

37 Artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg bepaalt dat onder het verwerken van politiegegevens wordt verstaan “elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens.

38 Artikel 1, aanhef en onder f, onderdeel 1, van de Wpg bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens bij de politie de korpschef is, als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.

Openbare versie

9/18

3.2.2 Beoordeling

Persoonsgegevens 39 Uit de vastgestelde feiten volgt dat er met de MCA’s camerabeelden werden gemaakt waarop geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen waarneembaar waren. Uit de technische specificaties blijkt dat er met een ‘Rooftop Unit’ camerabeelden konden worden gemaakt. Daarnaast blijkt uit de in het onderzoeksrapport vastgestelde feiten er met de twee MCA’s camerabeelden werden gemaakt waarop personen herkenbaar in beeld waren dat dat het ook de bedoeling was om personen te kunnen identificeren. Om deze reden werd er bijvoorbeeld geen ‘blurring’ toegepast.

Politiegegevens 40 Uit de vastgestelde feiten blijkt dat deze persoonsgegevens worden verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak. Zoals hiervoor is uiteengezet, is handhaving van de openbare orde onderdeel van de politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet. De camerabeelden die met de MCA’s werden gemaakt werden gebruikt voor handhaving van de openbare orde, meer specifiek voor het handhaven van de coronamaatregelen.

Verwerking 41 Hiervoor is uiteengezet hoe de camerabeelden werden verzameld, verzonden, ontvangen, uitgekeken, doorgezonden, bewaard en vernietigd. Tevens staat vast dat er met de twee MCA’s ook daadwerkelijk camerabeelden werden verzameld tijdens de inzet. De camerabeelden werden vanuit de MCA’s rechtstreeks doorgezonden naar de meldkamer Handhaving. De ontvangen camerabeelden werden vervolgens via een datalijn naar de uitkijkruimte cameratoezicht doorgestuurd en daar onder regie van de politie uitgekeken. Daarnaast is vastgesteld dat de camerabeelden verder konden worden doorgezonden naar andere politielocaties, hetgeen ook enkele keren heeft plaatsgevonden. Verder staat vast dat de camerabeelden werden bewaard en na zeven dagen werden vernietigd.

Verwerkingsverantwoordelijke 42 Hiervoor is uiteengezet dat de leden van de driehoek Rotterdam op 25 april 2020 onder voorwaarde van enkele aanpassingen akkoord is gegaan met het inzetkader, waarna op 26 april 2020 de MCA’s op grond van artikel 3 Politiewet onder verantwoordelijkheid van de politie zijn ingezet. Uit het juridisch kader volgt dat de korpschef bij wet is aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke voor het verwerken van politiegegevens bij de politie. De AP concludeert daarom dat de korpschef kwalificeert als verwerkingsverantwoordelijke voor het verwerken van camerabeelden met behulp van de MCA’s.

Zienswijze korpschef 43 De korpschef merkt op dat de uitvoering van zowel de GEB als de pre-GEB een gezamenlijk proces is geweest van de gemeente en de politie. Besluitvorming over de inzet van de MCA’s lag immers bij de driehoek Rotterdam en rond cameratoezicht – zowel op grond van artikel 151c van de Gemeentewet als op grond van artikel 3 van de Politiewet – bestond bij de gemeente de indruk dat sprake was van gezamenlijke

Openbare versie

10/18

verwerkingsverantwoordelijkheid. Dat was mede ingegeven door de tekst op de website van de AP op dat moment.

Reactie AP 44 De AP ziet de bestuurlijke context binnen de driehoek Rotterdam en situatie waarin de politie als de gemeente Rotterdam zich bevonden, alsmede de omstandigheid dat ten tijde van de voorgenomen verwerking bij de gemeente Rotterdam onduidelijkheid kon bestaan over de vraag wie als verwerkingsverantwoordelijke had te gelden bij verwerkingen van camerabeelden op grond van artikel 151c van de Gemeentewet. In dat kader is voorstelbaar dat zowel de politie als de gemeente Rotterdam zich verantwoordelijk hebben gevoeld om te streven naar een gezamenlijk gedragen analyse van de mogelijke effecten van de (voorgenomen) verwerkingen van de camerabeelden op de bescherming van persoonsgegevens.

45 Uit onder andere het memo van 1 april 2020 van de Directie Veiligheid aan de burgemeester en het door de driehoek Rotterdam op 25 april 2020 vastgestelde inzetkader blijkt echter dat de MCA’s als flexibel cameratoezicht niet zijn ingezet op grond van artikel 151c van de Gemeentewet, maar op grond van artikel 3 van de Politiewet. Ook blijkt uit het inzetkader dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van de MCA’s lag bij de politie. Over de grondslag en verantwoordelijkheid voor de inzet van dit middel bestond dan ook geen onduidelijkheid bij de gemeente Rotterdam. Uit het hiervoor uiteengezette juridisch kader volgt onomstotelijk dat sprake was van verwerking van de politiegegevens waarvoor de korpschef verwerkingsverantwoordelijke is. Dat de gemeente hierover mogelijk twijfelde kan hieraan niet afdoen. In ieder geval kan de op dat moment luidende tekst van de website van de AP geen concrete aanleiding hiervoor hebben gevormd, aangezien die tekst enkel betrekking had op artikel 151c van de Gemeentewet en niet op artikel 3 van de Politiewet.

3.2.3 Conclusie

46 Op basis van het voorgaande concludeert de AP dat de camerabeelden informatie bevatten over geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen en dat daarmee sprake was van persoonsgegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wpg. Deze persoonsgegevens werden verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak en daarmee was sprake van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Het verzamelen, verzenden, ontvangen, uitkijken, doorzenden, bewaren en vernietigen van politiegegevens waren verwerkingen van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg. De korpschef kwalificeert als verwerkingsverantwoordelijke voor het verwerken van camerabeelden met de MCA’s, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, onderdeel 1, van de Wpg.

Openbare versie

11/18

3.3 Het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling 3.3.1 Juridisch kader

47 Artikel 4c, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat in het geval een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaande aan de verwerking een beoordeling uitvoert van het effect van de voorgenomen verwerkingsactiviteiten op de bescherming van persoonsgegevens.

3.3.2 Beoordeling

48 Artikel 4c van de Wpg voorziet in de verplichting om op verwerkingen van politiegegevens die waarschijnlijk een hoog risico inhouden voor de rechten en vrijheden van personen een GEB uit te voeren. Dit geldt met name voor verwerkingen waarbij nieuwe technologieën worden ingezet. Artikel 35, eerste lid, eerste volzin van de AVG bevat een identiek geformuleerde verplichting voor verwerkingen van persoonsgegevens die vallen onder de reikwijdte van de AVG.

Waarschijnlijk hoog risico 49 Uit de vastgestelde feiten blijkt dat sprake is van een innovatieve toepassing van nieuwe technologie of organisatorische oplossingen. Gelet op de aard, de omvang, de context en de doelen van de verwerking van camerabeelden met behulp van de twee MCA’s, leverde de verwerking waarschijnlijk een hoog risico op voor de rechten en vrijheden van personen. De AP licht dit hierna toe.

50 Uit randnummers 47 en 48 van dit besluit volgt dat de verplichting om een GEB uit te voeren met name in zicht komt bij verwerkingen waarbij nieuwe technologieën worden ingezet. Het gebruik van dergelijke technologieën kan immers nieuwe vormen van gegevensverzameling en -gebruik inhouden, mogelijk met een hoog risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen.14

51 Hiervoor is vastgesteld dat op het dak van de twee MCA’s camera’s waren gemonteerd waarmee 360 graden camerabeelden konden worden gemaakt. Deze camera’s waren bedoeld om een goed beeld met voldoende detail te geven tot tien meter rondom het voertuig. Zelfs bij een snelheid van vijftig kilometer per uur maken deze camera’s scherpe beelden. Tevens is vastgesteld dat met de camera’s personen, waaronder kinderen, herkenbaar in beeld werden gebracht. Hoewel de techniek van het maken van 360 graden camerabeelden op zichzelf niet nieuw is, is het gebruik van dergelijke camera’s op (snel) rijdende auto’s dat wel. Onder deze omstandigheden met deze camera’s scherpe beelden maken van personen is naar het oordeel van de AP een innovatief gebruik van deze technologie. Anders dan bijvoorbeeld bij het

14 Vergelijk overwegingen 89 en 90 van de AVG, alsmede Richtsnoeren voor gegevensbeschermingseffectbeoordelingen en bepaling of een verwerking “waarschijnlijk een hoog risico inhoudt” in de zin van Verordening 2016/679 (WP 248 rev.01), p. 12.

Openbare versie

12/18

gebruik van 360 gradencamera’s bij vast cameratoezicht of op een mobiele mast, maakt het gebruik van dergelijke camera’s op een rijdende auto het bijvoorbeeld mogelijk om personen te volgen en daarvan camerabeelden te maken.

52 Ook was sprake van monitoring van openbaar toegankelijke ruimte, waarbij persoonsgegevens worden verzameld van zowel volwassen personen als kinderen, in omstandigheden waarin zij mogelijk niet weten dat gegevens worden verzameld en evenmin hoe deze worden gebruikt. Bovendien kan het voor personen onmogelijk zijn om te voorkomen dat zij in een openbare (of openbaar toegankelijke) ruimte aan een dergelijke verwerking worden onderworpen.15 De MCA’s hebben ook daadwerkelijk tijdens de inzetperiode camerabeelden gemaakt in, onder andere, woonwijken, winkelgebieden, parken, recreatiegebieden en bij stranden.

53 Daarnaast was een van de doelen van de inzet van de mobiele camera’s om gedurende de noodverordening een actueel beeld te krijgen in gebieden “waarvan bekend [was] dat er tijdens bepaalde periodes per dag meer personen samen kwamen dan [was] toegestaan”16. Gelet daarop had de politie – anders dan in de pre-GEB is gebeurd – rekening moeten houden met de mogelijkheid dat dus (ook) van grote groepen camerabeelden gemaakt zouden gaan worden en dat dat het karakter van incidentele monitoring zou kunnen ontstijgen.

54 Gelet op het voorgaande en op de gevoelige aard van de monitoring van de openbare ruimte resulteerde de verwerking van de camerabeelden met behulp van de MCA’s waarschijnlijk in een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen.

55 Voorts dragen de context waarin en het doel waarvoor de camerabeelden werden gemaakt bij aan een verhoogd risico voor de rechten en vrijheden van personen. Het doel van het maken van de camerabeelden was immers gelegen in de efficiëntere en gerichtere handhaving van de coronamaatregelen in de noodverordening door handhavers en politie. Vast staat dat ook werd beoogd om personen te identificeren en dat een overtreding van de noodverordening kon leiden tot het opleggen van een boete. Daarnaast werden de camerabeelden niet enkel live uitgekeken maar ook verder verwerkt, nu de camerabeelden konden en in voorkomende gevallen ook daadwerkelijk werden doorgezonden naar andere politielocaties. Verder werd beoogd om de met de MCA’s gemaakte camerabeelden standaard zeven dagen te bewaren - een termijn waar in de uiteindelijk opgestelde GEB ook aandacht voor is gevraagd. In het geval van een incident konden de camerabeelden door de politie (zelfs) langer worden bewaard en gebruikt.

Conclusie 56 De AP concludeert op basis van het voorgaande dat de voorgenomen verwerking van de camerabeelden met behulp van de MCA’s waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen

15 Vergelijk artikel 35, derde lid, van de AVG en Richtsnoeren voor gegevensbeschermingseffectbeoordelingen en bepaling of een verwerking “waarschijnlijk een hoof risico inhoudt” in de zin van Verordening 2016/679 (WP 248 rev.01), p. 11. 16 Zie dossierstuk 42, ‘Inzetkader Mobiele Camera Auto’s (MCA’s)’, p. 1.

Openbare versie

13/18

opleverde. Het voorgaande betekent dat de korpschef verplicht was om voorafgaand aan de voorgenomen verwerking van camerabeelden een beoordeling uit te voeren van het effect op de bescherming van persoonsgegevens.

57 Ten overvloede merkt de AP nog op dat deze conclusie van de AP in lijn is met het besluit van de AP waarin de AP een lijst van verwerkingen heeft vastgesteld waarvoor op grond van de AVG een GEB vereist is. Ook uit dat besluit volgt dat een GEB vereist is voor vast en flexibel cameratoezicht.17

Voorafgaand aan de verwerking 58 Uit het voorgaande volgt dat de korpschef verplicht was om voorafgaand aan de voorgenomen verwerking van camerabeelden een beoordeling uit te voeren van het effect op de bescherming van persoonsgegevens. De AP heeft vastgesteld dat de politie en de gemeente Rotterdam hebben besloten om alsnog gezamenlijk een GEB uit te voeren en dat de gemeente Rotterdam en de politie deze beoordeling op 26 mei 2020 hebben afgerond. De verwerking is echter al gestart op 26 april 2020. Daarmee heeft de korpschef nagelaten om voorafgaand aan de verwerking van camerabeelden met behulp van de MCA’s een GEB uit te voeren.

Zienswijze korpschef 59 De korpschef wenst te benadrukken dat op geen enkel moment sprake was van het negeren van aspecten rond de naleving van de Wpg. Dat blijkt volgens de korpschef ook uit het feit dat de pre-GEB is uitgevoerd en met de uitkomst van die pre-GEB verondersteld werd dat met de verwerking gestart zou kunnen worden.

Reactie AP 60 De AP heeft geconstateerd dat de verwerking is gestart op 26 april 2020, terwijl de pre-GEB pas veertien dagen later werd vastgesteld, namelijk op 10 mei 2020. Om die reden kan geen sprake zijn uitkomsten die al in de pre-GEB vastlagen. Bovendien heeft de politie in die pre-GEB de in paragraaf 3.3.2. van dit besluit uiteengezette factoren onvoldoende erkend, met als gevolg dat zij op dat moment heeft afgezien van het uitvoeren van een GEB. De AP stelt dan ook vast dat er weliswaar aandacht is geweest voor aspecten rond de naleving van de Wpg in de zin dat de politie een pre-GEB heeft opgesteld, maar dat die aandacht ondermaats was.

3.3.3 Conclusie

61 De verwerking van camerabeelden gemaakt met behulp van de MCA’s betrof een verwerking van politiegegevens met waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen. Om die reden had de korpschef voorafgaand aan de voorgenomen verwerking van die camerabeelden een GEB

17 Besluit inzake lijst van verwerkingen van persoonsgegevens waarvoor een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) verplicht is, Stcrt. 2019, 64418, punten 9 en 10.

Openbare versie

14/18

moeten uitvoeren. De verwerking is gestart op 26 april 2020, terwijl op dat moment nog geen GEB was uitgevoerd. Bijgevolg heeft de korpschef in strijd gehandeld met artikel 4c, eerste lid, van de Wpg. 4 Boete 4.1 Inleiding 62 De korpschef heeft nagelaten om voorafgaand aan de voorgenomen verwerking van politiegegevens – namelijk het maken van camerabeelden met behulp van twee MCA’s – een GEB uit te voeren, terwijl die verwerking waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen inhield. Hiermee heeft de korpschef artikel 4c, eerste lid, van de Wpg overtreden. De AP ziet hierin aanleiding om aan de korpschef een bestuurlijke boete op te leggen. De AP motiveert dit in het navolgende. 4.2 Boetebeleidsregels Autoriteit Persoonsgegevens 2019 63 Op grond van artikel 35c, aanhef en onder c, van de Wpg, gelezen in samenhang met artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, is de AP bevoegd in geval van overtreding van artikel 4c, eerste lid, van de Wpg een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie, hetgeen ten tijde van de geconstateerde overtreding neerkomt op een bestuurlijke boete van ten hoogste € 87.000.18

64 Ter invulling van voornoemde boetebevoegdheid uit de Wbp heeft de AP boetebeleidsregels vastgesteld19

(hierna: de Boetebeleidsregels). In die Boetebeleidsregels is gekozen voor een categorie-indeling en bandbreedte systematiek. Overtreding van artikel 4c van de Wpg is ingedeeld in categorie III. Categorie III heeft een boetebandbreedte tussen € 30.000 en € 83.000 en een basisboete van € 56.500. Dit volgt uit artikel 5, onder 5.1 en 5.2 van de Boetebeleidsregels.

65 De hoogte van de boete stemt de AP af op de factoren die zijn genoemd in artikel 7 van de Boetebeleidsregels, door het basisbedrag te verlagen of verhogen. Het gaat om een beoordeling van de ernst van de overtreding in het specifieke geval, de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten en, indien daar aanleiding toe bestaat, andere omstandigheden.

18 Zie artikel I van het Besluit van 31 oktober 2019 tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Stb 2019, nr. 399). 19 Boetebeleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens van 19 februari 2019 met betrekking tot het bepalen van de hoogte van bestuurlijke boetes (Boetebeleidsregels Autoriteit Persoonsgegevens 2019), Stcrt. 2019, 14586, 14 maart 2019.

Openbare versie

15/18

4.3 Boetehoogte 66 Een GEB is een proces dat is bedoeld om de verwerking van persoonsgegevens te beschrijven, de noodzaak en evenredigheid ervan te beoordelen en de daaraan verbonden risico's voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen te helpen beheren door deze risico's in te schatten en maatregelen te bepalen om ze aan te pakken. Het is een belangrijk verantwoordingsinstrument omdat het een verwerkingsverantwoordelijke niet alleen helpt om aan de eisen van –in dit geval – de Wpg te voldoen, maar ook om aan te tonen dat passende maatregelen zijn genomen teneinde ervoor te zorgen dat de in de Wpg neerlegde voorschriften ten aanzien van gegevensbescherming worden nageleefd. De politie heeft – in strijd met het wettelijk voorschrift – pas tijdens de verwerking besloten om een GEB uit te voeren, en niet voorafgaande aan de voorgenomen verwerking. En ook tijdens het uitvoeren van die GEB zijn de verwerkingen gecontinueerd. Gelet hierop acht de AP de overtreding ernstig zodat de oplegging van een boete gepast is.

67 Zoals hiervoor uiteengezet is overtreding van artikel 4c van de Wpg in de Boetebeleidsregels ingedeeld in categorie III, met een boetebandbreedte tussen minimaal € 30.000 en maximaal € 83.000 en een basisboete van € 56.500.

68 De AP ziet geen aanleiding het basisbedrag van de boete op grond van de in artikel 7 van de Boetebeleidsregels genoemde omstandigheden te verlagen of te verhogen.

4.3.1 medewerking aan onderzoek AP

Zienswijze korpschef 69 De korpschef verzoekt de AP bij de beoordeling mee te wegen dat zowel gemeente als politie alle medewerking hebben verleend aan het onderzoek van de AP.

Reactie AP 70 Vast staat dat zowel de gemeente Rotterdam als de politie volledige medewerking hebben verleend aan het onderzoek van de AP. De AP is echter van oordeel dat die medewerking niet verder is gegaan dan de wettelijke plicht op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor een boeteverlaging bestaat daarom geen grond. 4.4 Verwijtbaarheid en evenredigheid 71 Uit het voorgaande volgt dat de AP de boetehoogte vaststelt op de basisboete van € 56.500. Tot slot beoordeelt de AP ingevolge artikelen 3:4 en 5:46 van de Awb of de toepassing van haar beleid voor het bepalen van de hoogte van de boete gezien de omstandigheden van het concrete geval, niet tot een onevenredige uitkomst leidt.

Openbare versie

16/18

4.4.1 Verwijtbaarheid

Zienswijze korpschef 72 De korpschef voert aan, voor zover hier relevant, dat onderkend moet worden dat een pre-GEB is uitgevoerd waaruit werd geconcludeerd dat een GEB niet nodig was. Naar aanleiding van vragen is vervolgens alsnog een GEB uitgevoerd. In zoverre is dus geen sprake van schuld of nalatigheid, aldus de korpschef.

Reactie AP 73 Nu het hier gaat om een overtreding, is voor het opleggen van een bestuurlijke boete conform vaste rechtspraak niet vereist dat de AP aantoont dat sprake is van opzet en mag de AP verwijtbaarheid veronderstellen als het daderschap vaststaat.

74 Zoals hiervoor is uiteengezet was de korpschef wettelijk verplicht om voorafgaand aan de verwerking in het kader van de inzet van de MCA’s een GEB uit te voeren. Naar het oordeel van de AP is bij de uitvoering van de pre-GEB ten onrechte door de politie niet onderkend dat wel degelijk sprake was een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen. Dit had wel van de politie mogen worden verwacht. Het is daarom aan de korpschef – als verwerkingsverantwoordelijke – te verwijten dat het niet aan de in artikel 4c van de Wpg neergelegde verplichting heeft voldaan.

75 Niet in geschil is dat de politie (samen met de gemeente Rotterdam) een pre-GEB heeft opgesteld met het oogmerk te bepalen of voor de verwerking van politiegegevens in het kader van de inzet van de MCA’s een GEB moet worden uitgevoerd. Deze pre-GEB is echter pas op 10 mei 2020 vastgesteld, derhalve veertien dagen na aanvang van de inzet van de MCA’s en (dus na aanvang van) de verwerking van de persoonsgegevens. Het had op de weg van de politie gelegen om te wachten met de inzet van de MCA’s tot in ieder geval het moment dat de pre-GEB zou zijn vastgesteld. De omstandigheid dat de politie en de gemeente Rotterdam al vóór 10 mei 2020 bezig waren met het uitvoeren van de pre-GEB – zoals de korpschef tijdens de zienswijzezitting heeft gesteld –, maakt dit niet anders. Bovendien heeft de politie de verwerking ook tijdens het opstellen van de GEB gecontinueerd, waarmee de korpschef in essentie aan de betekenis van een GEB voorbijgaat.

4.4.2 Evenredigheid

76 De AP is van oordeel dat (de hoogte van) het totale boetebedrag op zichzelf bezien niet onevenredig is.20

De AP heeft in dit oordeel de ernst van de inbreuk meegewogen en de mate waarin deze aan de korpschef kan worden verweten. De boete past verder bij de betekenis en rol van een GEB bij de verwerking van persoonsgegevens, namelijk verbetering van de gegevensbescherming bij verwerkingen die waarschijnlijk gepaard gaan met hoge risico’s in verband met de rechten en vrijheden van natuurlijke personen.

20 Zie voor de motivering ook randnummers 66 tot en met 75.

Openbare versie

17/18

77 In dit concrete geval weegt de AP evenwel mee dat de inzet van de MCA’s plaatsvond aan het begin van de COVID-19 uitbraak in Nederland, namelijk in april en mei 2020. Op dat moment was sprake van een landelijke crisissituatie met veel onzekerheden, waarin de autoriteiten zich voor de taak gesteld zagen om snel maatregelen vast te leggen en die direct uit te voeren ter bestrijding van de COVID-19 uitbraak. In Rotterdam, waar de besmettingen snel opliepen, heeft dit onder andere geleid tot het uitroepen van de zogeheten GRIP 4-situatie.21 Gelet hierop en gelet op de impact die de (bestrijding van de) pandemie op dat moment had op het handhaven van de openbare orde in een stad als Rotterdam, stonden de gemeente Rotterdam en de politie gezamenlijk voor de opgave terstond over te gaan tot actieve monitoring van de in de noodverordening opgenomen maatregelen, en daar waar nodig tot directe handhaving daarvan. Die bijzondere omstandigheid maakt het voor de AP verklaarbaar dat de korpschef de uitvoering van een (volledige) GEB voorafgaand aan de verwerking van de camerabeelden minder pregnant op het netvlies had, althans dat de korpschef zich gelet op die omstandigheden gedwongen heeft kunnen voelen een afweging te maken.

78 Op grond van deze omstandigheden ziet de AP aanleiding het boetebedrag te verlagen. De AP acht in dit geval een boete van € 50.000 passend en geboden.

4.5 Conclusie

79 De AP stelt het totale boetebedrag vast op € 50.000,--.

21 GRIP staat voor Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure. GRIP heeft betrekking op de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing door de hulpverleningsdiensten van de veiligheidsregio. De GRIP structuur is in het leven geroepen om de opschaling van de hulpverleningsdiensten ordentelijk te organiseren. Er zijn vijf opschalingsniveaus, waarbij GRIP I het laagste niveau is en GRIP V het hoogste niveau.

Openbare versie

18/18

5 Dictum De AP legt aan de korpschef wegens overtreding van artikel 4c, eerste lid, van de Wpg een bestuurlijke boete op ten bedrage van: € 5o.000,-- (zegge: vijftigduizend euro).22

Hoogachtend, Autoriteit Persoonsgegevens,

w.g.

mr. A. Wolfsen voorzitter

Rechtsmiddelenclausule Indien u het niet eens bent met dit besluit kunt u binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit digitaal of op papier een bezwaarschrift indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Ingevolge artikel 38 van de UAVG schort het indienen van een bezwaarschrift de werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete op. Voor het indienen van digitaal bezwaar, zie www.autoriteitpersoonsgegevens.nl, onder het kopje Bezwaar maken tegen een besluit, onderaan de pagina onder de kop Contact met de Autoriteit Persoonsgegevens. Het adres voor het indienen op papier is: Autoriteit Persoonsgegevens, postbus 93374, 2509 AJ Den Haag. Vermeld op de envelop ‘Awb-bezwaar’ en zet in de titel van uw brief ‘bezwaarschrift’. Schrijf in uw bezwaarschrift ten minste: - uw naam en adres; - de datum van uw bezwaarschrift; - het in deze brief genoemde kenmerk (zaaknummer); of een kopie van dit besluit bijvoegen; - de reden(en) waarom u het niet eens bent met dit besluit; - uw handtekening.

22 De AP zal voornoemde vordering uit handen geven aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De boete dient overeenkomstig artikel 4:87, eerste lid, van de Awb binnen zes weken te worden betaald. Voor informatie en/of instructie over de betaling kan contact opgenomen worden met de eerder vermelde contactpersoon bij de AP.